AB Advocaten
hoofdfoto-mediation@2x

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na vaststellingsovereenkomst niet meer mogelijk

Annotatie bij Rechtbank Den Haag, 7 april 2015, JIN 2015, nr. 104
ECLI:NL:RBDHA:2015:3825

NOOT mr. G.H.J. Spee

In de praktijk komt het nogal eens voor dat partijen na vruchteloze onderhandelingen, onder de druk van een zitting toch tot afspraken weten te komen. Vaak gebeurt dat in de aanloop naar de zitting, waarbij dan de afspraak wordt gemaakt dat partijen de rechtbank verzoeken om een aanhouding. Die aanhouding geeft partijen de tijd om de gemaakte afspraken rustig schriftelijk uit te werken. Tegelijkertijd blijft de nog lopende procedure, partijen de druk geven die zij nodig hebben om zelf mee te werken aan een oplossing.

In deze zaak kwamen partijen pas op de zitting en onder toeziend oog van de rechtbank tot afspraken. Deze afspraken hadden betrekking op de woning, de BV van de man en de overbedelingsvergoeding die de man aan de vrouw moest betalen.
Na de zitting rezen er –zoals dat gaat als de druk van de zitting weer weggevallen is- weer geschilpunten. Die geschilpunten hadden betrekking op de waarde van de woning, maar ook op andere bestanddelen zoals een aantal polissen en een door de vrouw ontvangen gouden handdruk. Kennelijk waren op de zitting deze bestanddelen van de huwelijksgemeenschap nog niet besproken. Of in ieder geval niet afdoende.
Uit de nieuwe verzoeken die partijen hebben gedaan leid ik af dat partijen de mening waren toegedaan dat er op zitting slechts op hoofdlijnen overeenstemming was bereikt. De rechtbank werd verzocht over de nieuw gerezen geschilpunten nog een beslissing te nemen.

De rechtbank deelt die mening niet en overweegt dat partijen ter zitting alomvattende afspraken hebben gemaakt ten aanzien van de verdeling. Deze afspraken kwalificeren volgens de rechtbank als een vaststellingsovereenkomst, waar partijen aan gebonden zijn. Volgens de rechtbank resteert er geen ruimte meer om te beslissen op de nieuwe verzoeken.

De vraag of sprake is van een vaststellingsovereenkomst, is afhankelijk van de uitleg die moet worden gegeven aan de betreffende overeenkomst. Aan de hand van onder meer het ‘Haviltex-criterium’, zal de rechter moeten uitmaken of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat gekeken moet worden naar de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst en naar de vraag of die bedoeling van partijen wederzijds kenbaar was (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
Het is vaak niet eenvoudig om  te beoordelen of partijen wel of geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In een procedure die achteraf gevoerd moet worden, verklaren partijen immers nogal eens uiteenlopend over wat hun bedoeling was geweest bij de totstandkoming van een overeenkomst.
In deze zaak heeft de rechtbank vrij eenvoudig kunnen beoordelen of sprake is van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft de bedoeling van partijen kunnen afleiden uit datgene wat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst op zitting hebben verklaard.

Betoogd zou kunnen worden dat slechts ten aanzien van de afspraken over de toedeling van de woning aan de vrouw, de BV aan de man en de overbedelingsvergoeding een (vaststellings)overeenkomst is gesloten. Alleen daarover hadden partijen immers afspraken gemaakt.
Toch oordeelt de rechtbank dat partijen alomvattende afspraken gemaakt. En daarbij zal weer de bedoeling van partijen centraal hebben gestaan. De rechtbank heeft op basis van hetgeen zich op zitting heeft voorgedaan, geoordeeld dat partijen het geheel van de verdeling hebben willen regelen. Er blijft daarom geen ruimte meer over voor de rechtbank over de door partijen aangedragen aspecten van de verdeling te beslissen.

Dat partijen tot de zitting hebben gewacht met het maken van afspraken, kwam hen hier duur te staan. Een zitting geeft druk die nodig kan zijn om tot afspraken te komen, maar hier gaf dit kennelijk teveel druk. Over lang niet alle aspecten was voldoende nagedacht. En daar worden ze door de rechtbank dan op afgerekend.